Het land waar kleine mensen wonen
Mijn dochter van zes speelt het liefst: ‘dat we alles konden worden wat we wilden’, bij voorkeur een wezen met eenhoornvleugels, panterpoten en een wilde combinatie van superkrachten. In de pauze verzamelt ze met vriendinnen kruiden en besjes om een dode boom op het schoolplein tot leven te wekken; ’s avonds vraagt ze voor de zekerheid nog even na of eenhoorns echt zijn uitgestorven, en hoe lang geleden ze dan nog wel bestonden.
Het loopt soepel in elkaar over, fantasie en werkelijkheid; in het dagelijks leven, en in de meest geliefde boeken en verhalen. In verhalen kan alles, toch mama? Zeker schat, in een verhaal kan alles. Daarin kan mijn vierjarige met haar kleuterklas zorgen voor vrede in Oekraïne, zwem je samen met je knuffels in een zee van snoepkettingen en vaar je in een zelfgemaakt vlot soepeltjes de oceaan over.
Kinderen houden van verhalen, van fantasie en onbegrensde mogelijkheden. Waar ik een uiterst treurig speelhuisje naast een halfvergaan wegrestaurant zie, zien zij een perfecte plek om vondelingetje te spelen. Boekpersonages fungeren als altijd beschikbare speelkameraadjes, klaar voor avontuur in elk saai bos, bedrijventerrein of winkelcentrum. Groot worden, dat gaat vanzelf; die droefgeestige snelwegparkeerplaats wordt vanzelf een plek waar je vooral snel weer weg wilt. Die magische wereld van het jonge kind, daar willen we ze niet te snel uitduwen.
Annie Schmidt schreef er ooit over:
Aan een klein meisje
Dit is het land, waar grote mensen wonen.
Je hoeft er nog niet in: het is er boos.
Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen,
en altijd is er weer wat anders loos.
En in dit land zijn alle avonturen
hetzelfde, van een man en van een vrouw.
En achter elke muur zijn an’dre muren
en nooit een eenhoorn of een bietebauw.
En alle dingen hebben hier twee kanten
en alle teddyberen zijn hier dood.
En boze stukken staan in boze kranten
en dat doen boze mannen voor hun brood.
Een bos is hier alleen maar een boel bomen
en de soldaten zijn niet meer van tin.
Dit is het land waar grote mensen wonen…
Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.
Mensen zijn gemaakt voor verhalen
We verlaten het natuurlijk nooit helemaal, dat land van die kleine mensen. Niet alleen kinderen houden van verhalen, iedereen houdt van verhalen. Naar het schijnt werd het eerste deel van de beroemde speech van Martin Luther King jr. uitermate lauw ontvangen. Pas na een minuut of tien begon hij, al improviserend, over zijn droom. Uitzinnig enthousiast werd men, toen hij het publiek meenam in een verhaal.
Mensen houden van verhalen, onthouden ze goed, en kijken en luisteren er graag naar; alleen het lezen ervan, daar schort het de laatste decennia een beetje aan. Het leesplezier van Nederlandse jongeren is het laagst ter wereld; iets waar de noodklok regelmatig om beiert. Leesmotivatie en leesvaardigheid gaan hand in hand, en het is bepaald geen geheim dat het met het laatste ook niet best gesteld is. Vragen op letterlijk tekstniveau weten veel kinderen nog wel te beantwoorden, maar teksten relateren aan voorkennis of vergelijken met andere teksten is vaak te ingewikkeld. Hoe helpen we kinderen met het ontwikkelen van dit diepe tekstbegrip? Sinds een aantal jaar wordt hiervoor op veel scholen gebruik gemaakt van close reading.
Close reading is, volgens het in Nederland meest gebruikte boek hierover, het ‘nauwkeurig en analytisch lezen van gevarieerde, complexe, informatieve en verhalende teksten’. Het idee is dat een tekst verschillende keren gelezen wordt waarna de leerlingen tekstgerichte vragen beantwoorden. Vragen dus die te beantwoorden zijn door het heel precies lezen van de tekst.
Close reading wordt op veel scholen toegepast, en beter lezen, dat is natuurlijk altijd een goed idee. Reden genoeg om mij te verdiepen in het in Nederland gangbare boek over close reading: ‘Close reading. Werken aan dieper tekstbegrip in het basisonderwijs’.
Jonge kinderen lezen het liefst informatieve teksten?
‘Je kunt al vanaf groep 1 met Close reading aan de slag met prentenboeken. Uit onderzoek blijkt dat jonge lezers de voorkeur geven aan informatieve teksten. Door al vroeg informatieve teksten met hen te lezen, laat je leerlingen kennismaken met verschillende doelen van het lezen’
Op pagina 13, nog in de inleiding, struikelde ik over deze alinea. Hebben jonge lezers een voorkeur voor informatieve teksten? Halverwege het boek wordt gedefinieerd wat hier precies onder verstaan wordt: ‘non-fictieteksten die geschreven zijn om lezers te informeren over allerlei onderwerpen, zoals techniek, mens en natuur, huidige ontwikkelingen, kunst enzovoort.’
Er wordt herhaald dat informatieve teksten voor veel leerlingen favoriet zijn; en dat kinderen in het basisonderwijs minstens 50 procent van hun leestijd moeten besteden aan informatieve teksten, en in het voortgezet onderwijs 70 procent. Dit omdat niets belangrijker is voor schoolsucces dan het goed kunnen lezen en schrijven van informatieve teksten, en omdat leerkrachten en toekomstige werkgevers vooral belang hechten aan het goed kunnen lezen van zakelijke, en niet van verhalende teksten.
Bij dit laatste argument was het geen struikelen meer wat ik deed, ik viel van mijn stoel.
Is dat waarom we lezen met kinderen? Voor toekomstige werkgevers?
Volgens mij lezen we met kinderen om ze de rijkdom van de wereld te laten ervaren, het plezier in taal, om mee te leven met levens die niet de onze zijn, met lang vervlogen tijden of een verzonnen toekomst. Al lezend onderzoeken we, vanuit oneindig veel gezichtspunten, de betekenis van het mens zijn. Lezen vergroot ons welzijn en vermindert vooroordelen, lezen vergroot je empathisch vermogen.
Op zich al meer dan genoeg redenen om het lezen van fictie juist op een voetstuk te hijsen. Daarnaast blijkt lezen van fictie ook nog eens de sterkste voorspeller te zijn van leesvaardigheid. Al zou het kneden van goede werknemers het doel zijn van leesonderwijs, dan moeten we juist veel en gevarieerd fictie lezen. Elke werkgever neemt toch immers het liefst empathische, gelukkige en leesvaardige jonge mensen in dienst?
Blijft over de vermeende overtuigde voorkeur van jonge lezers voor informatieve teksten.
Het moge duidelijk zijn; ik herken het niet. Niet bij mijn leerlingen, niet in de lezer die ik zelf vroeger was en niet bij mijn eigen kinderen. Kinderen vinden het heus leuk om te horen over de grootste walvis aller tijden, hoe oud een krokodil kan worden of wat een dictatuur precies is; maar laten er hun speelgoed niet voor in de steek. Roep een keer ‘er was eens’, of ‘hoe zou het aflopen met…’ en je hebt ze naast je op de bank.
Wat zoekwerk leert dat die voorkeur voor informatieve teksten iets minder uitgesproken is dan in het boek wordt gesteld. Een onderzoeker liet bijvoorbeeld op één school een honderdtal 7- en 8-jarigen uit 9 boeken er één kiezen die ze mochten houden. Nu ben ik absoluut geen onderzoeksexpert, maar negen boeken, dat zijn er niet heel veel, kinderen werden mogelijk beïnvloed door de boekkeuze van een vriendje dat naast hen stond, wellicht zag de voorkant van het boek met feiten over dieren er toevallig heel cool uit, en achtjarigen zitten niet in groep 1.
Waarom zoveel nadruk op informatieve teksten?
Ons brein is gemaakt voor verhalen, fictie lezen vergroot ons welzijn en empathisch vermogen en is de sterkste voorspeller voor leesvaardigheid. Waarom dan die nadruk op het lezen van informatieve teksten?
Dit komt, net als het boek over Close reading, overwaaien uit de Verenigde Staten. In 2010 werden hier de Common Core State Standards (CCSS), afgerond tot Common Core, in het leven geroepen. Hierin wordt beschreven wat kinderen moeten leren op het gebied van Engels en wiskunde, en er wordt in gespecifieerd hoeveel non-fictie er moet worden gelezen. Het idee erachter is dat er met jonge kinderen met name fictie wordt gelezen, terwijl ze in deze vormende jaren juist heel veel zouden moeten leren over de wereld; ze moeten veel kennis opdoen. Juist de kinderen die vanuit huis minder kennis meekrijgen zouden hierbij gebaat zijn.
Informatieve teksten worden dus om twee redenen naar de voorgrond geschoven; omdat kinderen veel algemene kennis moeten vergaren, en het lezen van veel informatieve teksten kennelijk de beste manier is om dit te bereiken.
Het eerste punt kan alleen maar van harte onderschreven worden. Inderdaad, kinderen zijn zeer gebaat bij een grote rugzak vol algemene kennis. Sterker nog, alleen daarmee kunnen ze zich ontwikkelen tot vaardige lezers; omdat je een tekst pas goed begrijpt als je al iets weet over het betreffende onderwerp, en omdat kennis werkt als klittenband, aan de kennis die je al hebt blijft nieuwe kennis hangen.
Een samenhangend, cumulatief curriculum zorgt voor de beste kennisoverdracht. Het gaat erom dat kinderen vanaf de eerste schooldag veel leren over de wereld, en zo voort kunnen bouwen op de kennis die ze in eerdere jaren opdeden. Curriculumontwikkelaar Erik Meester vergelijkt feitenkennis met bakstenen. Aan een stapel bakstenen (lees: losse feitjes) heb je weinig, pas met zorgvuldig bouwen creëer je een huis (lees: inzicht in een onderwerp). Van het lezen van random informatieve teksten valt dan ook niet al te veel heil te verwachten.
Informatieve teksten zijn dus niet per definitie de beste manier om te leren over de wereld.
Het hangt er namelijk maar net vanaf wat je doel is. Als je alles wilt weten over de honderdjarige oorlog lees je er een informatieve tekst over, als je op wilt gaan in een verhaal dat speelt tijdens die oorlog grijp je naar de trilogie van Thea Beckman. Met kleuters grinniken om een grappig prentenboek? Pak ‘Ik zou wel een kindje lusten’ erbij; omdat het een leuk boekje is, niet om te leren dat krokodillen groeien op bananen en chocoladetaart. Wil je leren hoe krokodillen in het echt leven? Inderdaad; dan ga je op zoek naar een goede informatieve tekst.
Dus: natuurlijk zijn informatieve teksten zinvol bij het bestuderen van een bepaald onderwerp. Binnen een samenhangend, cumulatief en kennisrijk curriculum spelen ze een belangrijke rol. Net als verhalende fictie en non-fictie, waarvan je net zo goed heel veel leert over de wereld.
Wat leren kinderen van verhalende fictie en non-fictie
‘Luister goed: dit zijn de wetten van mijn kamer!’
Mijn vierjarige dochter stelde haar eigen wetten op, na het lezen van ‘De gouden baard’, een prentenboek over een land waarin alleen de koning een baard mag hebben. Ieder ander met haar op zijn gezicht moet met een nagelschaartje in duizend mootjes worden gehakt. Een dictator gaat uiteindelijk ten onder aan te strenge wetten, want ‘de wet is de wet’, en van wie is die baard die door een achterraampje naar binnen kronkelt? Te strenge heersers en rigide wetten doen het goed in kinderboeken, denk aan de tovenaar van Oz, Alice in wonderland en de koning van Katoren. Reken maar dat kinderen na deze verhalen weten wat een wet is, en doorhebben dat leiders soms iets te gehecht raken aan hun macht.
Uit verhalende fictie leer je over de echte wereld. Je kunt niet meeleven met Remi en niks leren over het Frankrijk van een paar eeuwen terug, of met Daantje, en niet en passant wat wijzer worden over de tijd dat kinderen op school werden geslagen, of met Mary, en totaal onwetend blijven over het koloniale Brits-Indië. Zoveel verhalen, zoveel puzzelstukjes waarmee uiteindelijk een wereldbeeld wordt gevormd.
Verhalen maken nieuwsgierig naar verre landen en vervlogen tijden, en kun je dus uitstekend integreren in het curriculum. Het dagboek van Anne Frank bij het behandelen van de WOII, natuurlijk; Misjka als je het hebt over oorlog en vluchtelingen; Anansi bij een thema over koloniaal Nederland. Verhalen onthouden we, daar zijn onze hersens nu eenmaal voor gemaakt.
Toch wordt de informatieve tekst door de Common Core ontwikkelaars, en in hun kielzog de Close reading liefhebbers, naar voren geschoven als beste manier om te leren over de wereld. Bij het lezen van fictie, zeggen sommigen, leer je ook een hoop wat niet waar is in de echte wereld, wat het een minder geschikte manier maakt om over de wereld te leren.
Ten eerste zijn deze mensen volgens mij ten prooi gevallen aan de kennisvloek. Deze vloek maakt dat je als expert moeilijk meer kunt inschatten hoe het is om bepaalde kennis niet te hebben. Als volwassene is het moeilijk je ten diepste te realiseren hoeveel kinderen nog niet weten, en hoeveel informatie ze daardoor kunnen oppikken uit verhalen. Dat voorlezen goed is voor de woordenschat is welbekend en evident. Het taalgebruik in prentenboeken is rijker en gevarieerder dan de taal in een gesprek tussen hoogopgeleide volwassenen. Ook het reken-wiskundig inzicht van kinderen gaat vooruit door verhalen; twee keer per week voorlezen uit prentenboeken blijkt hiervoor effectiever dan regulier rekenonderwijs.
En inderdaad, kinderen leren ook een hoop uit boeken dat de toets der realiteit niet helemaal weerstaat. Maar is het erg dat het wereldbeeld van kinderen bestaat uit een gezellig mengelmoesje van realiteit en fantasie?
Uitkijkend over zee heeft mijn jongste dochter het over de ebbelaar, de figuur uit de kleine kapitein die twee keer per dag de stop uit de bodem van de zee trekt. Haar zus zegt in de verte een eiland te zien op de rug van een walvis, refererend naar Sindbad de zeeman. Geloven ze dat het echt zo zit? Ik denk het wel. Sinterklaas bestaat immers ook, de kerstman vliegt rond met zijn arrenslee en er wonen monsters onder je bed. Waarom zouden er dan niet ergens ook ebbelaars, weerwolfjes en kotsbalgers rondlopen?
Ik herinner me nog levendig dat ik na het lezen van Mathilda een tijd intensief oefende op het met mijn ogen laten bewegen van voorwerpen, en bij elk zuchtje wind natuurlijk flinke progressie boekte. Op een gegeven moment hield ik hier vanzelf mee op; die eenhoorn en bietebauw achter de muur vervagen vanzelf als je ouder wordt. Maar zijn we als samenleving niet ook enorm gebaat bij mensen die hun fantasie levend houden? Die grote groepen mensen mee kunnen nemen in een toekomstvisie; die mensen in beweging kunnen krijgen; die de wereld kunnen veranderen. Hoe? Door de kracht van een goed verteld verhaal.
Een leven lang lezen
Je wordt er gelukkig van, ontwikkelt je empathie, woordenschat en leesvaardigheid en leert ook nog eens een hoop over de wereld. Natuurlijk willen we dat onze kinderen een leven lang blijven lezen. Hoe we dat bereiken?
Door een groot en gevarieerd boekenaanbod, door kinderen te helpen met het kiezen van boeken, en door te praten over wat ze lezen. Erover praten zoals enthousiaste lezers, groot en klein, dat doen. De Britse schrijver Aidan Chambers ontwikkelde hiervoor de ‘vertel eens’-aanpak. Hierbij staat centraal dat je kinderen niet vraagt naar de bedoeling van de schrijver of betekenis van een woord, maar hun kijk op het verhaal dat ze lazen.
Inderdaad; een heel andere aanpak dan bij close reading. Close reading wordt vaak samengevat met de slogan ‘read like a detective, write like a reporter’. Een manier van lezen die helpt als je een recensie over het boek wilt schrijven. Om het lezen op deze manier te stimuleren worden voorbeeldvragen gesuggereerd, vragen als:
- ‘Wat wordt uitgebreid beschreven en waarom?’
- ‘Waarom zou de schrijver die keuze hebben gemaakt?’
- ‘Hoe zien de hoofdpersonen eruit en waar houden ze van?’
- ‘Hoe helpt de volgorde in het verhaal ons om het te begrijpen?’
- ‘Wat gebeurde er eerst en wat daarna? Hoe helpt de schrijver om dit duidelijk te maken?’
- ‘Waarom gebruikte de schrijver het woord …?’
Wie stelt zichzelf dergelijke vragen na het lezen van een boek? Een onderscheid tussen studerend lezen van informatieve teksten en lezen voor je plezier is dus op zijn plaats. Pas close reading toe bij informatieve teksten, maar alsjeblieft niet na vrij lezen. Laat kinderen verdwijnen in een verhaal, vraag ze naar hun mening erover, help ze met kiezen van aansprekende boeken, maar ga die boeken niet lezen als een detective. Mijn dochter verslindt momenteel, tot ver na bedtijd, Dolfje Weerwolfje. Als ik zou willen dat ze op tijd gaat slapen zou ik na elk boek deze vragen met haar gaan doornemen; een effectieve manier om het leesplezier de nek om te draaien.
Wanneer wil je wel lezen als een detective? Als je een zinvolle tekst voor een specifieke situatie goed wilt begrijpen. Binnen een thema over de 17e eeuw kun je bijvoorbeeld prima een tekst over de VOC meerdere keren lezen, en daarbij gebruik maken van close reading vragen en stappenplannen.
Close reading moet zijn plaats kennen, daar komt het op neer. Wel voor studerend lezen van zinvolle teksten, niet na vrij lezen van fictie, en niet omdat er nu eenmaal een les Close reading op het programma staat. Dat resulteert in ‘leuke lesideeën’ als de handleiding van een spelletje helemaal uitpluizen, en pas na drie sessies dat spelletje daadwerkelijk gaan spelen. Doe vooral dat spelletje, en laat leerlingen de handleiding lezen, maar hoe dat in het echte leven gebeurt. Ik heb het gecheckt bij een aantal verstokte spelletjesfanaten. Mensen pakken een nieuw spelletje uit, lezen de handleiding met een schuin oog door, beginnen aan het spel en checken de handleiding als iets onduidelijk is. Ze worstelen zich echt niet eerst door drie close reading sessies.
‘Books are well written, or badly written. That is all’, schreef Oscar Wilde lang geleden. En dat geldt nog steeds: lees en leer van goed geschreven teksten, informatief en verhalend, en gebruik close reading als dat zinnig is. Laat kinderen verdwalen in een wereld vol eenhoorns, feeën en bietebauwen, en vooral niet te vroeg lezen met die toekomstige werkgevers in het achterhoofd.