‘Poepiescheet’
Na papa en mama was dit het eerste ‘echte’ woord van mijn jongste dochter. Nog wat onbeholpen en onverstaanbaar, maar hoe fantastisch om je grote zus na te kunnen praten en samen te giechelen en gieren.
Hoe je dat dan in het Frans zegt, poepiescheet. Op onze fietstocht langs de Rhône troffen we enkel Fransen, vakantie vierend Nederland strandde kennelijk wat noordelijker, ook voor de dochters dus genoeg noodzaak om aan hun Frans te werken. Bonjour en merci zat er vrij snel in, door naar de schuttingwoorden! ‘Caca boudin’, leerden we onze kinderen, weliswaar geen nauwkeurige vertaling, maar wat Franse kleuters schijnbaar roepen. Gelukkig vergaten ze het snel. Uit ‘Franse kinderen gooien niet met eten’, het enige opvoedboek dat ik iedereen zou aanraden, begrijp ik dat je geen vrienden maakt met onjuist gebruik.
De sociale complexiteit van caca boudin zijn vermoedelijk iets te subtiel voor ons. Als de vader van een van Beans schoolvriendinnetjes op een zondagmiddag zijn dochtertje bij ons komt ophalen, hoort hij Bean caca boudin door de gang roepen. De vader, bankier, kijkt me argwanend aan. Ik wil wedden dat hij het aan zijn vrouw vertelt. Het meisje is nooit meer bij ons thuis geweest.
Schuttingwoorden voor volwassenen. Er zijn er niet veel die je met kleine kinderen in je leven nog zonder scrupules kunt bezigen. ‘Prutje’, voor mij totaal gekoppeld aan één specifieke vriendin die het vaak gebruikt, kan volgens mij wel. Ik heb nog niet geprobeerd of het lekker genoeg oplucht als je je hoofd hard stoot, een pot honing laat vallen of meer van dat soort ongemak.
De hoofdpersoon van het boek Prutje, Hens, gebruikt geen schuttingtaal, terwijl er genoeg misloopt in zijn leven. Een leven dat duidelijk gebaseerd is op een bestaan aan het begin van de industriële revolutie, of het bestaan van kinderen in onze tijd die het wat minder getroffen hebben. Hens woont met zijn verstandelijk gehandicapte broertje Walm, oudere zus en ouders in een vieze, stinkende stad, een stad vol prutje. Hij werkt lange dagen in een gevaarlijke textielfabriek, waar hij niet alleen zijn eigen ledematen, maar ook die van zijn broertje in de gaten moet houden. Weinig te eten, weinig plezier, een prutleven.
Maar ik kon mijn mond niet houden. ‘Ik haat dit leven. Het is alleen maar prutje.’
‘Mooi!’ ze Walm enthousiast.
‘Dit is hoe het is,’ ze mijn vader fel. ‘En anders niet.’
‘Anders niet?’ herhaalde ik. ‘Anders niet? Daar geloof ik dus helemaal niets van.’
‘O, Meneer denkt het beter te weten? Wat heb jij nou van de wereld gezien?’
‘Niets! Zei ik. ‘Helemaal niets. Dat is het hem juist. Ik ken alleen maar dit.’
‘Precies!’ Mijn vader spoog het woord bijna uit.
‘Luister, Hens.’ Mijn moeder legde haard hand op mijn schouder. ‘Je vader en ik komen van het platteland. Daar was het nog slechter. Geen werk. Geen geld. En dus geen eten. Dit is hoe het leven is.’
‘Echt niet voor iedereen,’ zei ik. ‘Er zijn vast mensen die wél gelukkig zijn.’
Die zijn er gelukkig, ook in dit boek. Na de zoveelste ruzie met zijn vader besluit Hens dat het genoeg is, de buitenwereld in! Buiten de stad blijkt de wereld ineens kleurrijker te zijn dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Walm hobbelt vrolijk achter hem aan, en een straatarm doch fantasierijk meisje, vijf, sluit zich bij hen aan. Op weg naar een stad als uit een sprookje, vol geluk, vrije tijd en heerlijk eten. Ik geef niet heel veel weg als ik vertel dat het geen sprookje is, deze stad, ze komen er terecht, beleven er heerlijke avonturen. Maar zoals in een goed sprookje is het verhaal daarmee natuurlijk niet afgelopen, die afloop mag je zelf lezen.
De rijmpjes in het boek vind ik persoonlijk vaak wat flauw, ‘zo simpel kan het zijn, alles voor de gein, de lol, een grap en een grol’, ik vermoed dat de doelgroep van het boek zich daar niet aan stoort. De tekeningen van Linde Faas tillen het boek naar een hoger niveau, van donker en grauw naar levendig en kleurrijk. Een lief, leuk en grappig boek om (voor) te lezen vanaf een jaar of acht.